De jonge wetenschapper Victor Frankenstein raakt geobsedeerd door het geheim van het leven. In zijn eenzaamheid en ambitie slaagt hij erin een wezen te scheppen uit dode materie, maar wanneer het tot leven komt, schrikt hij terug van zijn eigen schepping en laat hij het aan zijn lot over. Het wezen — intelligent maar verstoten — zoekt naar erkenning en genegenheid, maar wordt overal afgewezen. Zijn eenzaamheid slaat om in wraakzucht, en stap voor stap vernietigt hij alles wat Victor dierbaar is. In deze tragische confrontatie tussen schepper en schepsel stelt het boek vragen over verantwoordelijkheid, morele grenzen van de wetenschap en de eenzaamheid van wie anders is.

Mary Shelley

Frankenstein