INHOUD I. Inleiding II. Het aanvatten van een opgraving III. Het uitgraven van een stad IV. Het delven naar graven V. Gebruik van het archeologisch materiaal PLATEN I. De zgn. "Kelk van Antiochië". II. A. — Archeologische strata (Ur). B. — Een Palestijnse "tell" (Beth Pelet). III. Tempelmuren te Ur met koninklijke inscripties. IV. Een "oprichtingsoorkonde" te Ur. V. A. — Tabletten uit de "oprichtingsoorkonde" van een Nubisch vorst. B. — Paleis van Minos te Knossos (reconstructie). VI. De "woonkamer-keuken" van een werkmanswoning te El Amarna. VII. Egyptische en Mesopotamische cilinderzegels. VIII. Gouden lijkkist met inlegwerk uit het graf van Toetanchamon. IX. Deel van een lijkkist, vervaardigd van een holle boomstam, uit de Bronstijd (Skandinavië). X. Twee predynastische Egyptische graven met geraamten en voorwerpen op hun oorspronkelijke plaatst. XI. A. — Gipsafgietsel van een houten harp met koperen stierenkoppen (Ur). B. — De gouden leeuwemaskers van Sjoebads sleepkoets. XII. Draagstoel en armstoel v. koningin Hetep-heres (reconstructies). XIII. Het houtwerk van Sjoebads sleepkoets (reconstructie). XIV. Het uitgraven van een geraamte uit de zondvloedperiode. XV. Kleitabletten uit Ur. XVI. Voorwerpen uit de piramidegraven te Meroë.

L. Woolley

Spitten naar het verleden